Eind vorig jaar nam ik deel aan een werkbezoek aan een paar interessante bioketels in Amersfoort. Toen kwam de vraag op hoeveel duurzame biomassa er eigenlijk lokaal is: Hoe laat je zien dat er genoeg biomassa is in een straal van 150 km rond Amersfoort? Een antwoord bleek toen niet eenvoudig te geven. Omdat ik zelf een inwoner van Amersfoort ben ging ik op zoek naar een antwoord. Dat was geen makkelijke zoektocht, want ik begrijp nu vooral hoe complex het geven van het antwoord is.
Het onderzoeksbureau CE Delft (2024) onderscheidt 24 typen biogrondstoffen en zeven toepassingen. Voor de toepassing ‘warmte’ zijn alle 24 typen geschikt. De vraag in Amersfoort gaat over het gebruik van hout uit landschap voor warmte. Dat is maar één combinatie van in totaal 24×7=168 combinaties. Elke combinatie vormt een markt op zich, die nog eens wordt beïnvloedt door de markten eromheen. Bijvoorbeeld: Een versnelde elektrificatie van mobiliteit leidt tot minder concurrentie om dezelfde biogrondstoffen die ook voor warmte of voor de bouw kunnen worden gebruikt.
Op die 168 markten kun je ook nog eens verschillende perspectieven hebben. Het PBL (2020) onderscheidt vijf perspectieven op de beschikbaarheid van biogrondstoffen: (1) Klimaat; (2) Strikt hernieuwbaar; (3) Hernieuwbare grondstoffen; (4) Ecologie en (5) Duurzame ontwikkeling. Het PBL zegt over de perspectieven: “onzekere kennis, een uiteenlopende inschatting van de milieu-effecten van eenmaal in ganggezette verduurzamingstrajecten, uiteenlopend vertrouwen in monitoringssystemen, uiteenlopende wetenschappelijke perspectieven, uiteenlopende waarden en belangen. En dan hebben we het nog maar over twee van de vijf in deze studie onderscheiden perspectieven op de benutting van biomassa.” Het PBL concludeert dan ook: “De veelvormige complexiteit maakt een eenduidig wetenschappelijk oordeel onmogelijk”.
Tja, geen eenduidig antwoord. Maar we kunnen altijd proberen om vanuit een bepaald perspectief tot een ‘best guess’ te komen. Ik kies dan voor een economische kijk vanuit mijn klimaat-perspectief. Ik probeer zoveel mogelijk te focussen op één combinatie.
Economisch gezien is er een makkelijk antwoord en een moeilijk antwoord.
Het makkelijke antwoord is dat er voor een gemeente voldoende lokale biomassa is, als de gemeente bereidt is om er voor te betalen. De prijs corrigeert namelijk het aanbod, in ieder geval op korte termijn. Wie lokale biomassa wil die betaalt simpelweg meer als die schaarser wordt. Anderen gaan biomassa van verder halen, ze kopen andere biomassa of minder biomassa. Een inkoper kan toenemende schaarste en prijsstijgingen inperken door lange termijn contracten af te sluiten.
Er is in de wereld voldoende biomassa en er komt in Europa nog meer houtige biomassa bij. De potentie van biomassa uit water valt nog buiten de ramingen. Europa kan het gebruik verdubbelen en ruim binnen de duurzame grenzen blijven.
Maar dit makkelijke antwoord bevredigt natuurlijk niet omdat de betaalbaarheid ook z’n grenzen heeft. Hoe zit het dan met het moeilijke antwoord?
Eerst de vraagkant.
Houtachtige biomassa is een relatief goedkope bron van warmte. Als meer gemeenten de betaalbaarheid van de warmtetransitie belangrijk gaan vinden of als ze aanlopen tegen de grenzen van elektrificatie (netcongestie), kan dat zeker leiden tot een grotere vraag, vooral in warmtenetten. Toch ziet CE Delft de vraag naar deze biogrondstof voor energie nauwelijks groeien. Ook het PBL verwacht In de KEV-2023 raming geen grote groei van het gebruik van biomassa voor energie. Wel overziet CE Delft het totaal van de 168 combinaties en ziet dan dat de schaarste van, en concurrentie om, biogrondstoffen sterk zal toenemen tussen nu en 2030. De Nederlandse vraag stijgt naar verwachting met 70 tot 100%. Dit komt vooral door twee bijmengverplichtingen; in brandstoffen voor verkeer en in groengas. De eerste heeft weinig invloed op de vraag naar houtige biomassa voor warmte, maar de tweede kan dat wel hebben.
Dan de aanbodkant.
Ik ken twee onderzoeken van gemeenten naar bronnen van biomassa, één in Dronten en de andere in – is het toeval? – Amersfoort.
De gemeente Dronten (van Hassel, 2011), kent relatief weinig eigen bos (160 hectare). Hier kan een middelgrote bioketel draaien op snippers van resthout uit het eigen bos. Hiermee kan 10% van de warmtevraag van alle huishoudens worden gedekt. Slim is dat in Dronten verder werd gekeken naar wat een gemeente kan doen om het aanbod van biomassa te vergroten, bijvoorbeeld door meer bomen te planten langs de weg en door de aanplant van houtsingels te stimuleren.
Volgens het onderzoek in Amersfoort (BTG 2010) bedraagt het totale praktische energiepotentieel 230.000 GJ/jaar. Het gaat hierbij om een veelheid aan stromen variërend van vrijkomend hout van landschapsbeheerder, tot sloophout en bermgras. Als ik reken met 31 aardgasequivalenten per GJ en met een gemiddeld verbruik van 1.000 m3 aardgas, gaat het om een potentieel van ruwweg 7.000 woningen.
Afsluitend, vanuit mijn perspectief als economisch klimaatdenker:
- Vind ik het opvallend dat Amersfoort en Dronten als relatief bosarme gemeenten beide uitkomen op ongeveer 10% van de huishoudens. Is dat toeval of is dat een vuistregel?
- Zag ik dat veel van de lokale bronnen (nog) niet lokaal werden benut en dat meer lokale bronnen kunnen worden aangeplant.
- Denk ik dat als we buiten de gemeentegrenzen kijken, de mogelijkheden ook voor Amersfoort groter zijn, omdat er regionaal gemeenten met een ‘overschot’ aan biomassa zijn. Bijvoorbeeld omdat ze geen warmtenet aanleggen of omdat ze veel meer bossen en landschapselementen kennen.
Ik zou dolgraag verder willen uitdiepen hoe het zit met de beschikbaarheid per gemeente. Gemeenten hebben immers een belangrijke rol in de warmtetransitie. Het kabinet vindt dat de beschikbaarheid van biogrondstoffen een cruciale randvoorwaarde is voor een klimaatneutrale en circulaire economie. Daar sluit ik me van harte bij aan. Alleen die beschikbaarheid zou ik wel beter in beeld willen hebben, zodat gemeenten daar beleid op kunnen maken. Kunnen we niet een eenvoudige rekentool voor gemeenten maken?
Over de auteur
Hemmo Hemmes
NBKL
Hemmo Hemmes (1963, Bestuurskunde) helpt organisaties bij het ontwerpen en analyseren van beleid. Hij richt zich vooral op duurzaamheid en duurzame energie.
Hij is nu o.a. actief als beleidsadviseur duurzaamheid bij een gemeente en als secretaris van de branchevereniging voor bioketels (NBKL). Je kunt hem altijd wakker maken om samen te werken aan goed beleid.