40+ bedrijven en organisaties roepen het Europees Parlement op om efficiënt en circulair gebruik van houtachtige biomassareststromen mogelijk te maken.
Verwarming is goed voor 50% van de energievraag in de EU en 42% daarvan wordt geleverd door aardgas. De huidige energiecrisis heeft geleid tot enorme stijgingen van de energieprijzen en heeft de kwetsbaarheden blootgelegd die samenhangen met de afhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen. In dit perspectief heeft de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (RED III) een nieuwe dimensie gekregen: het gaat niet alleen om de EU op het goede spoor te zetten om tegen 2030 een vermindering van de koolstofemissie met 55% te bereiken, maar ook om de invoering van lokale, schone en hernieuwbare verwarmingsbronnen en -oplossingen.
Stadsverwarming en -koeling (DHC) maakt deel uit van de oplossing om op korte termijn grote aardgasbesparingen te realiseren1, en een robuust traject van koolstofarme verwarming op weg naar 2050. Het maakt gebruik van zowel lokale hernieuwbare warmte als duurzame overtollige warmte van industriële en stedelijke bronnen, om schone en betaalbare warmte te leveren aan huishoudens en industrieën.
Lokale en duurzame bio-energie is goed voor 27% van de Europese DHC-voorziening. Het belang van bio-energie is niet beperkt tot de verwarmings- en koelingssector: bio-energie en in het bijzonder houtachtige biomassa is Europa’s meest prominente lokale en duurzame energiebron, het vertegenwoordigt 10% van de totale energie die we verbruiken2, waarbij meer dan 96% van de biomassa in eigen land wordt geproduceerd. Duurzame bio-energie draagt bij aan het koolstofvrij maken van ons energiesysteem, maar is ook een belangrijke hulpbron om de energie-onafhankelijkheid van Europa te garanderen, gezien het drastische en ongekende energietekort.
In het kader van de trialoogonderhandelingen over REDIII hebben meer dan 40 organisaties en bedrijven op 10 november een verklaring afgegeven waarin zij hun grote bezorgdheid uiten over het voorstel van het Europees Parlement om een nieuwe definitie van “primaire houtachtige biomassa” in te voeren en de beperkingen in verband met het gebruik ervan.