Klimaatdoelen moeten opgelegd worden aan het geheel van bedrijven en consumenten, niet geïsoleerd, schrijft Jan Paul van Soest.
De klimaatrechtzaak tegen Shell maakte de tongen los. De rechtbank oordeelde dat Shell in 2030 wereldwijd zijn emissies versneld moet terugbrengen. Beelden van de juichende eisers gingen de wereld over. Wereldwijd lopen tal van vergelijkbare zaken, en dat ze worden aangespannen is begrijpelijk. Ondernemingen konden en kunnen private winsten maken dankzij een gratis gebruik van de collectieve hulpbronnen – de commons, ons natuurlijk kapitaal, zoals grondstoffen, ecosystemen en een stabiel klimaat.
De rechter roept nu zo’n privaat bedrijf tot de orde. Shells plannen passen niet in een mondiaal transitiepad naar maximaal 2 graden opwarming, vindt de rechter. Het bedrijf heeft, volgens de uitspraak, een eigen verantwoordelijkheid om daar wél aan te voldoen, omdat de Shell-emissies door klimaatverandering de Nederlandse burgers in gevaar kunnen brengen. Daarmee dreigt schending van essentiële mensenrechten. Daarom legt de rechter Shell op wat het bedrijf had moeten doen als het meer oog voor de wereld van morgen had gehad. De rechter gelast Shell 45 procent minder emissies in 2030 ten opzichte van 2019 te realiseren.
Ik hamer al meer dan twintig jaar op de urgentie van het klimaatvraagstuk, en analyseerde bijvoorbeeld in het boek De twijfelbrigade uit 2014 de tegenkrachten. Toch bekroop me bij lezing van het vonnis een gevoel van ernstig ongemak.
Dat komt omdat ik er een principieel andere visie op na houd dan de rechtbank, op hoe we over onze global commons zouden moeten besluiten, en wie daarvoor de morele en formele hoofdverantwoordelijkheid dragen. De rechtbank laat het morele oordeel over de vraag hoe groot de uitstoot van broeikasgassen moet zijn bij de private onderneming, maar voegt eraan toe dat het bedrijf zich meer aan maatschappelijke overwegingen gelegen moet laten liggen.
Onomkeerbare schade
De commons-redenering volgt een ander spoor. Daarin is het van belang dat de gemeenschap bepaalt tot welk niveau hulpbronnen en ecosystemen mogen worden gebruikt of belast. Dat is de ‘gebruiksruimte’, en in klimaattermen is dat: het koolstofbudget. Als dat op is, kan onomkeerbare schade ontstaan.
Het is evenzeer aan de gemeenschap om de verdeling of verdelingsprincipes voor de gebruiksruimte te bepalen. Omgekeerd is het immers een recept voor ellende als gebruikers van commons zelf hun eigen gebruiksruimte vaststellen: dat geeft het bekende risico op de tragedy of the commons: overmatig gebruik waardoor het natuurlijk kapitaal zelf wordt aangetast.
Een duurzaam beheer van de commons vraagt om spelregels die ervoor zorgen dat iedere gebruiker van die commons weet waar hij aan toe is, en die het totale gebruik binnen de grenzen houdt die de gemeenschap heeft gesteld. Dat is beter en effectiever dan niet of nauwelijks spelregels voor het gebruik afspreken en maar hopen dat ieder op basis van een individuele moraal zijn gebruik vrijwillig beperkt. Dat is zoiets als geen maximumsnelheid instellen maar een moreel appel doen op de automobilist om nooit harder dan 90 km/uur te rijden.
Flexibel verdelen
Met de opeenvolgende mondiale klimaatakkoorden is het pad ingeslagen naar een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het klimaat, met staten als vertegenwoordigers van de wereldgemeenschap. De gebruiksruimte is afgebakend via het doel de opwarming van de aarde tot 2 graden, liefst 1,5 graad te beperken. Het koolstofbudget dat daaruit voortvloeit is in overleg tussen de staten verdeeld over alle landen. Voor de landen zijn uiteenlopende reductiedoelen afgesproken, op basis van een mengsel van overwegingen zoals verworven rechten, eerlijke lusten- en lastenverdeling, economische efficiency, en de uiteenlopende mogelijkheden om bij te dragen aan de oplossing.
Het is vervolgens aan de landen, of hun samenwerkingsverbanden als de EU, om de nationale koolstofbudgetten zodanig van beleidsinstrumenten te voorzien dat de bedrijven, consumenten en andere koolstofuitstoters op hun grondgebied voldoende geprikkeld of gedwongen worden om in hun totaliteit binnen dat koolstofbudget te blijven.
Het is economisch efficiënt, blijkt ook uit tal van scenario- en modelstudies, als zo’n koolstofbudget flexibel wordt ‘verdeeld’. Dat betekent dat verschillende bedrijven en branches met compleet uiteenlopende doelstellingen te maken krijgen. Het opleggen van een doel voor het hele systeem aan een onderdeel, een branche of een bedrijf, zoals de rechtbank doet bij Shell, treedt de inzichten uit de milieu-economie met voeten. Het biedt ruimte aan andere spelers in het mondiale energiesysteem: die zullen met plezier het koolstofbudget opmaken dat Shell nu moet laten liggen.
Er zijn bij deze verdeling van de gebruiksruimte dus niet alleen principiële kanttekeningen te plaatsen, de uitkomst is ook nog eens ineffectief en inefficiënt.
Nu de uitspraak van de rechtbank er ligt, is het tijd dat alle partijen zich afvragen of dit wel de route is die we willen gaan. Overheden zullen zich moeten realiseren dat ze door tekortschietend klimaatbeleid de deur openzetten voor juridische gevechten over de commons in het civielrecht. Moeten we niet toch liever als gemeenschap, vertegenwoordigd door overheden, besluiten over de gebruiksruimte en de verdeling ervan?
Bedrijven zullen zich een principiëlere visie op hun rol in de commons moeten aanmeten, en op de meest gewenste wijze besluitvorming. En maatschappelijke organisaties zullen zich de vraag moeten stellen of, als we iets verder kijken dan het symbolische succes van de rechtszaak, de bescherming van het klimaat er uiteindelijk wel mee gediend is.